Op een avond liep ik eens te lopen in Datong. Een vieze Chinese kolen stad ten noorden van Beijing richting Mongolië. Er stond een straatventer die stokjes met gekonfijte vruchtjes verkocht. Het zag er kleurig uit en ik stond het tafereel geïnteresseerd aan kijken. Ik kocht zo’n stokje voor 1 yuan (10 eurocent) en proefde er een vruchtje van. Kennelijk een hele belevenis voor de Chinezen want ze kwamen allemaal kijken wat er gebeurde. Altijd weer leuk zoiets. Want ook al kunnen we elkaar niet verstaan, er gebeurt altijd iets en er wordt altijd veel gelachen. Ik gaf het stokje aan een klein chinees meisje dat er heel blij mee was. Tijdens die samenscholing stapte een langskomende chinees van zijn ouderwetse chinese fiets en begon aarzelend een heel verlegen een gesprekje met me. In redelijk goed engels. Hij vertelde dat hij professor was en iets deed met gentechnologie voor gewassen. Hij was een tijdje in Canada geweest en daar had hij wat engels opgestoken. Hij vertelde dat hij elke morgen om 6 uur op het pleintje vlak bij ons hotel met wat vrienden bij elkaar kwam en dat ze dan elkaar engels probeerden te leren. Inmiddels was er ook een vriendin van hem bij komen staan. Het was een schattig gesprekje met deze beide chinezen. Ze vroegen mij heel, heel beleefd of ik misschien zo vriendelijk zou willen zijn om de volgende morgen bij hen op het pleintje te komen zodat zij iets van mij konden leren. Natuurlijk is dat leuk en ik beloofde dan ook dat ik er zou zijn. Toen de volgende morgen de wekker even voor zes uur ging, had ik helemaal geen zin en ik besloot om toch maar niet te gaan. Die avond kwam ik mijn chinese “vriend” weer tegen en hij vond het heel jammer dat ik niet geweest was. Hij was een beetje triestig teleurgesteld en ik had er helemaal spijt van dat ik mijn belofte niet was nagekomen. Mijn chinese vriend had zijn teleurstelling zo subtiel naar voren gebracht dat ik mijzelf een onverlaat vond. En hij had het op een zodanige manier gedaan dat hij mij toch geen gezichtsverlies bezorgd had. Ik beloofde dan ook prompt dat ik de volgende morgen absoluut zou komen.'S avonds tot heel laat staan er in Datong kleine handelaartjes die nog iets willen verdienen. Ook al valt er nog maar een dubbeltje te verdienen, de chinezen zijn altijd in business. Als er handel is, is de winkel open. Op welk moment dan ook. Heel klantgericht dus. Zo stond er in het donker, met slechts een heel klein lampje om zijn waren te verlichten, een mannetje met zo'n platte handkar met wat fruit, kruiden, pepers en pinda's. Hoewel ik het gevoel had om hem iets te geven, vond ik dat ik het niet kon maken om hem zo maar wat geld te geven. Het leek mij beter om te vragen wat 10 pinda's kostten. Dat bleek dus werkelijk helemaal niets te kosten (ik geloof dat 1 eurocent al te veel was). Ik gaf hem 10 yuan (1 euro), maar daar had hij geen wisselgeld voor. Ik liet het maar ziiten en hoopte dat hij daardoor die dag een topomzet gerealiseerd had. De pinda's waren lekker.
Bij de ingang van het restaurant zat een chinees mannetje sigaretten te verkopen. Niet per pakje, maar per stuk. En de hele avond zat hij daar. Howel ik niet rook, heb ik maar een paar sigaretten bij hem gekocht. Zo veel initiatief in inspanning moet je toch belonen.
De volgende morgen, even voor zes, ging de wekker weer. Ik stond op, maar het regende als een gek. Maar ik had opnieuw beloofd om te komen en wilde mijn nieuwe chinese vriend niet weer teleurstellen. In de stromende regen liep ik naar het pleintje. Maar, er was niemand, behalve een mevrouw die onder een paraplu bezig was met taichi oefeningen. Jammer, maar ik had mijn best gedaan.
Diezelfde morgen om half negen vertrokken wij vanuit ons hotel om onze reis door China verder te vervolgen. Toen we in de taxi stapten, stond daar mijn chinese vriend met zijn vriendin. Zij kwamen me even gedag zeggen en een goede reis wensen. Ik hou van chinezen.
Peter Tersteeg